Het is al meer dan vijftig jaar geleden dat de architect René Doom overleden is, hij, die meer dan 100 jaar geleden zijn eerste huizen in Schaarbeek bouwde.
Hij is geboren in Roeselare op 11 december 1884, begint, op 13-jarige leeftijd, lessen in tekenen, later in architectuur aan de Academie van zijn geboortestad, daarna aan die van Brugge.
Op het einde van de jaren 1900, misschien in 1908, verhuist hij naar Brussel, waar hij stagiair wordt bij architect Arthur Verhelle die hij in Brugge heeft gekend. Op dat ogenblik is ook zijn vriend Jérôme Vermeersch stagiair bij Verhelle.
Voor zijn eigen kantoor huurt Doom kamers in een woning aan de Schaarbeekse Henri Staquetstraat bij een weduwe, wiens dochter Laure hij later, in 1913, huwt.
Hij wordt ook medewerker van Joseph Van Neck (1880-1959). Deze is adjunct van de hoofdarchitect van de Universele Tentoonstelling van Brussel in 1910, later architect van het Paleis van België op de Internationale Tentoonstelling van Roubaix in 1911 en architect van de Afdeling Belgische steden en gemeenten op de Internationale Tentoonstelling van Lyon in 1914[1]. Het is nog niet gekend in welke jaren Doom bij Van Neck heeft gewerkt.
Doom wil naam maken. Daarbij vergeet hij niet de stad waar hij het vak heeft geleerd. In juli 1911 organiseert de stad Brugge opnieuw[2] een gevelwedstrijd. Elf maand later worden de resultaten bekendgemaakt. De grote winnaar is Doom. Niet alleen behaalt hij de eerste prijs, hij wint ook nog in de vier categorieën[3], met bijzondere gelukwensen van de jury. Doom bekomt nationale roem. In Brugge beschouwd als Brusselaar, ontvangt Doom in de lokale pers heel wat ironische reacties, waarop de Brussels pers even scherp antwoordt. Met humor poogt La Pointe Sèche, Brussels architectuurtijdschrift, de discussie af te ronden door Doom de titel van le Doominateur de Bruges te verlenen.
Ook de bouwheren van Doom in Schaarbeek nemen deel aan de gevelwedstrijden van hun gemeente. Op die van 1912-13 behaalt René Doom de gouden medaille[4] voor een huis aan het Karabiniersplein nummer 16, een vergulde medaille voor een reeks huizen Léon Mahillonstraat 62-82, een vergulde medaille voor een opbrengsthuis in de Opaalwijk, aan de Diamantlaan nummer 130 en een eervolle vermelding voor het opbrengsthuis ernaast, het nummer 132 van de Diamantlaan[5]. Excusez du peu. Nog nooit gezien in de geschiedenis van de Schaarbeekse gevelwedstrijden[6]. L’Emulation, het gezaghebbend tijdschrift van die periode is vol lof voor Doom. In een artikel over de wedstrijd beschrijft architect en criticus Gabriel Charle zijn collega René Doom als een harde werker, en een zeer leergierige architect. Hij beoordeelde de gevels van Doom als bedacht, goed samengesteld en evenwichtig.
En het jaar daarop, bij de Schaarbeekse gevelwedstrijd van 1913-1914, opnieuw van hetzelfde laken een broek! Meer zelfs : nog beter ! Een gouden medaille voor zijn eigen huis in de Diamantlaan 143 en een andere gouden medaille voor de woonst Monrosestraat 62-64. Daarenboven behaalt Doom nog een vergulde medaille voor een reeks woningen in de Emike Wittmannstraat.
Bijzonderheid: de twee gevels van de gouden medailles zijn versierd met beeldhouwwerk van Felix Van Cuyck.
Op dat ogenblik staat het voor elke architectuurobservator vast dat Doom een briljante toekomst in Schaarbeek, zoniet in heel Brussel tegemoet gaat. En toch zal het anders uitdraaien….
De Eerste Wereldoorlog breekt uit. Doom moet niet naar het front maar er wordt haast niet meer gebouwd. In 1916 slaagt Doom er nog in een opbrengstgebouw op te richten in Jette, in de Léon Théodorstraat nummers 51-53.
Eind 1917 ontmoet de burgemeester van Roeselare, die naar Brussel is uitgeweken na de evacuatie van de bevolking van zijn frontstad, de beeldhouwer Jules Lagae (1862-1931), al lang in Brussel gevestigd maar afkomstig uit Roeselare. De twee mannen bespreken de heropbouw van de geteisterde stad. Het valt te veronderstellen dat Lagae zijn vroegere architect, Arthur Verhelle, raadpleegt, die, op zijn beurt, aan zijn oud-stagiair, geboren in Roeselare, denkt en dat Doom vervolgens beroep doet op zijn vriend Jérôme Vermeersch, eveneens ancien van bij Verhelle[7]. In elk geval wordt het kwartet Doom, Lagae, Verhelle & Vermeersch door de burgemeester gelast een heropbouwplan voor de stad op te stellen. Het plan wordt in detail uitgewerkt, maar omdat het kwartet in Brussel niet over de kadasterplannen beschikt, moeten Doom en zijn kompanen er na de oorlog enige aanpassingen aanbrengen. Unaniem wordt het plan in 1919 door de gemeenteraad van Roeselare gestemd en de uitvoering ervan wordt onmiddellijk ingezet.
In opdracht van de Dienst der Verwoeste Gewesten[8], beginnen Doom en Vermeersch ook aan de eerste fase van de tuinwijk Batavia, eerste tuinwijk van België. De eerste fase van het plan dat ontworpen wordt door architect-ingenieur Raphaël Verwilghen (1885-1963)[9] bestaat uit de bouw van vijftig huizen[10]. Doom en Vermeersch opteren voor een regionalistische stijl[11] van geeloranje bakstenen, met een grote variatie in eenheid onder andere door het gebruik van verschillende invallende en uitstekende volumes, van versieringen, van gevelvormen, enz.
De eerste steen wordt gelegd op 15 november 1919.
Op 16 november 1919, publiceert de Chronique des Travaux Publics een vacature voor de functie van architect van de stad Roeselare, ambt dat vacant was sinds het overlijden van de voorganger. Elf kandidaten solliciteren, waaronder drie architecten uit Brussel[12], incluis Doom.
Wil Doom de heropbouw die hij zo hard gedurende twee jaar heeft bestudeerd en voorbereid, superviseren? Begeert hij, op 34-jarige leeftijd maar na vier moeilijke jaren, een stabiele betrekking als ambtenaar? Beviel Roeselare hem zo sterk bij de bouw van Batavia? Zag hij minder mogelijkheden tot ontplooiing door in Schaarbeek te blijven?
In december 1919, kiest de gemeenteraad unaniem[13] voor haar oude telg. De maand daarop wordt René Doom architect van de stad Roeselare en verlaat hij definitief Schaarbeek.
Doom zet zich onmiddellijk aan het werk Naast de implementering van het urbanismeplan, houdt hij zich bezig met de heropbouw van tientallen huizen, de bouw van scholen, en andere sociale woningen. Van 1919 tot 1921 doet hij vaak beroep op zijn vriend Vermeersch voor samenwerkingen.
Zijn benoeming houdt in dat hij uitsluitend ten dienste staat van het gemeentebestuur.Dit schijnt niet te beletten dat Doom verder privérealisaties uitvoert. Zo bouwt hij in 1924 het imposante hoekhuis aan de ingang van de ’s Landsroemlaan te Koekelberg.
Voor de heropbouw en vergroting, in 1924-25, van het stadhuis van Roeselare, waaraan hij een belfort toevoegt, vraagt hij aan Jules Lagae en Felix Van Cuyck het beeldhouwwerk te verzorgen.
Na al die jaren intense arbeid, mag Doom wat uitblazen. Vanaf de jaren 1930 zet hij zich terug aan het schilderen. Reeds in Schaarbeek verpoosde hij vaak door zijn schildersezel neer te poten in de bossen rondom Brussel of deed hij zelfs uitstapjes naar de Ardennen op zoek naar schilderachtige taferelen. Hij stelt tentoon in Brugge, Kortrijk, Brussel en andere steden in België, soms samen met zijn echtgenote Laure Radelet, een bloemenschilderes.
Onder de belangrijke architecturale verwezenlijkingen in Roeselare vermelden we nog een nieuwe reeks van sociale woningen (1932-1933) en een school (1937-1942). Hij bouwt ook nog privégebouwen: in 1933 realiseert hij een magazijn voor koffiebranderij voor de firma Hostens.[14]
Na zijn verplicht pensioen op 65-jarige leeftijd, in 1959, schildert hij meer en meer. Hij overlijdt in zijn huis in Roeselare op 28 maart 1961, twee jaar na de dood van zijn vrouw. Hij wordt ter aarde besteld in de grafkelder die hij op de begraafplaats van Sint-Joost genomen had na het overlijden van zijn enige dochter.
Op het graf van René Doom prijkt zijn portret in medaillon, dat Felix Van Cuyck jaren tevoren vervaardigd had. Trouw in vriendschap over het graf heen.
Pierre Dangles, 14 februari 2012, eerste herziening juli-augustus 2012